vertaling: Maarten Tenbergen
Het speelde zich af in dat deel van de stad waar de ene vakman diamanten slijpt en
de andere deze, in perfect afgewerkte vorm, verkoopt. Daar waar je diamantbeurzen
en diamantbanken vindt, waar onvoorstelbaar veel diamantwinkeltjes zijn en
waar het leven enkel en alleen om deze mineralen draait.
In deze wijk van Antwerpen, die speciaal lijkt afgeschermd van de rest van de
wereld, staat een piepkleine, bijna poppenhuisachtige synagoge met glanzende
glas-in-loodramen en een plakkaat naast de ingang waarop naar aanleiding van
het Chanoekafeest de zotte spreuk geschreven staat: ‘Don’t tell G’d how big your
problems are. Tell your problems How big G’d is!’ Het betreden van deze wijk vindt
plaats onder de voortdurend waakzame blik van veiligheidsagenten en het alziend
oog van videocamera’s. Voetgangers mogen zich hier zonder beperking ophouden,
maar automobilisten dienen in het bezit te zijn van een speciaal pasje om de
wijk in en uit te mogen. Er valt hier nogal wat te bewaken.
Het was koud, net boven het vriespunt, en het miezerde.
Toen zag ik hem en mijn hand tastte automatisch naar het fototoestel. Hij onderscheidde
zich in niets van zijn omgeving: net zo’n lange grijze baard als vele anderen,
net zo’n lange zwarte jas, net zo’n zwarte breedgerande hoed en net zulke
schoenen. Net als zoveel anderen. Niets bijzonders, een doodgewone orthodoxe
jood, zoals er heel wat rondlopen in Antwerpen. Ik werd getroff en door zijn pose.
Of liever gezegd door de plek waar hij zich bevond. Hij zat in een smalle nis, die
om esthetische redenen was uitgespaard in de gevel van een verder weinig in het
oog vallend gebouw. In deze uit rode baksteen opgetrokken nis bevond zich een
betonnen rand, die net genoeg plaats bood aan een mager persoon met niet al te
brede schouders. En zo iemand was hij ook. De rug licht gebogen, de handen in de
zakken van zijn jas.
Ik pakte mijn fototoestel, legde mijn vinger op het knopje, glimlachte en vroeg
met een gebaar of hij er geen bezwaar tegen had dat ik … En drukte af, zonder
zijn antwoord af te wachten. Hij begon met zijn armen te zwaaien en riep in het
Engels: ‘Ik zei toch, niet doen, geen foto’s van mij, geen foto’s!’ Ik probeerde hem al
gesticulerend duidelijk te maken dat er niets aan de hand was en dat hij zich niet
druk hoefde te maken. Ik liep op hem toe.
‘Ik vroeg toch om geen foto’s te maken!’ zei hij geergerd toen ik bij hem stond.
‘Kijk maar’, antwoordde ik, terwijl ik hem het schermpje van mijn toestel voorhield.
Hij knikte ongeduldig, zonder naar het schermpje te kijken: ja ja, prachtig hoor.
‘Waarom heb je mij gefotografeerd, terwijl ik je vroeg om dat niet te doen!’
‘Ik kon geen weerstand bieden. Je zit er zo fotogeniek bij, net een levend beeldhouwwerk.’
Hij keek me aandachtig aan. Mijn accent wekte zijn belangstelling.